info-steel-29

Het ‘House of Men’ is ook het museum van een vrouw, Heidi Weber, bouwheer van het project en medewerkster van Le Corbusier. Zij gelastte zich met de verspreiding van zijn grafisch werk en van zijn meubelen in stalen buizen. Deze twee opdrachten weerspiegelen zich in de dualiteit van het bouwpro- gramma: een constructie die tegelijk kan dienen als modelwoning en als tijdelijke tentoonstellingsruimte. Deze tweeledigheid van de private en publieke func- ties lijkt de vervulling te zijn van het principe van ar- chitecturale eenheid die Le Corbusier reeds in 1928 beschreef: ‘...we kunnen van een huis een paleis ma- ken. En door de noodzaak van het eenheidsprincipe, zal het paleis op zijn beurt een huis worden...’. De polyvalente architectuur van het paviljoen assimileert beide typologieën in een spel van complementariteit, tegenstellingen en evenwichten. De typewoning en het tentoonstellingsatelier dienen zich aan als twee los van elkaar staande blokken, gescheiden door een centrale en loodrechte as die buiten uitloopt op een hellend vlak. De volumes verenigen zich nochtans door de continuïteit van de structuren, het in elkaar overlopen van de functies, de brede doorlopende perspectieven en meer in het algemeen, door de kracht van de archetypes en het maatsysteem van de Modulor... Het paviljoen wordt verder gekenmerkt door een structurele dualiteit. Het dak en het woonvolume ontwikkelen namelijk elk een eigen bouwsysteem. Voor de dakbedekking grijpt Le Corbusier terug naar het principe van het parasoldak. Dit archety- pe van de nomadentent en de primitieve hut, laat toe van tegelijkertijd een open en afgebakende ruimte te omschrijven. De structuur wordt gerealiseerd in gelaste staalpla- ten van 5 mm dikte. Ze is samengesteld uit twee identieke vierkante vormen van 12 m zijde, die tegen een centrale vlakke portiek zijn aangebouwd. De vierkante elementen zijn elk onderverdeeld in 4 ter plaatse gelaste vlakken in zadelvorm, diagonaal verstijfd. De twee volumes bevinden zich op een hoogte van 9 m, in ‘yin en yang’. De bolle zijde van het ene bevindt zich naast de holle zijde van het andere. Samen vormen ze een geheel van 12 x 26,3 m. De verticale stalen steunpunten die in het midden van de zijden werden geplaatst, maken de hoeken vrij. Drie fijne ronde kolommen vangen enkel verticale lasten op terwijl de drie rechthoekige pijlers ook de schuine lasten opvangen. ‘La Maison d’Homme’ est aussi le musée d’une femme, Heidi Weber, à la fois, maître d’ouvra- ge du projet et collaboratrice du Corbusier en charge de la diffusion de son oeuvre graphique et de son mobilier design. Ses deux fonctions se reflète dans la dualité du programme : une construction adaptable en logement modèle et en lieu d’expositions temporaires. L’ambiva- lence des fonctions privée et publique apparaît comme l’accomplissement du principe d’unité architecturale que Le Corbusier décrivait en 1928: ‘… nous pouvons faire de la maison, un palais. Et par l’urgence du principe d’unité, le palais, lui, sera une maison…’ L’architec- ture polyvalente du pavilion assimile les deux typologies dans un jeu de complémentarité, de contradictions et d’équilibres. Le logis type et l’atelier-expo offrent l’image de deux blocs séparés par un axe central et perpendiculaire se prolongeant en une rampe extérieure. Les volumes s’unifient cependant par la continuité des structures, l’imbrication des fonctions, les larges perspectives traversantes et plus gé- néralement, par la force des archétypes et la mathématique du Modulor… Le pavillon adopte également une dualité structurelle où la toiture et le volume habita- ble développent chacun leur propre système constructif. Pour la couverture, Le Corbusier reprend le principe du toit-parasol. Cet archétype de la tente nomade et de la hutte primitive, permet de définir simultanément un lieu ouvert et un espace circonscrit. La structure est réalisée en plaques d’acier sou- dées de 5 mm d’épaisseur. Elle se compose de deux formes carrées jumelles de 12 m de côté accolées à une travée centrale plate en porti- que. Les éléments carrés se subdivisent chacun en quatre plans soudés sur chantier en forme de selle de cheval et raidis en diagonale. Les deux volumes sont disposés à 9 m de hau- teur, en ‘yin et yang’, la face convexe de l’un adjacente à la face concave de l’autre pour former un ensemble de 12 x 26,3 m. Les supports verticaux en acier, placés au milieu des côtés, libèrent les angles. Trois fines co- lonnes supportent les charges verticales tandis que les trois piliers rectangulaires reprennent également les charges obliques. dak _toit verdieping _étage ondergronds _sous sol gelijkvloers _rez © FLC - SABAM Belgium 2010

RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MDY=