info-steel-48

april 1976. De voorlopige en definitieve brugpijlers en landhoofden werden verbonden door 70 m lange structuren ter ondersteuning van de platen waarover de brug verschoven moest worden. Onder de hoofd- pijler bestonden deze sledes uit platen van 18 mm dik, in totaal 70 m lang en 3,2 m breed. De sledes voor de andere brugpijlers (landhoofden) waren kleiner en van roestvast staal. In de stalen platen waren PTFE- glijstukken (polytetrafluorethyleen, een materiaal met een zeer geringe wrijvingscoëfficiënt) gefelst. De nieuwe brug werd op de vier sledes versleept met behulp van 2 stalen trekkers. De benodigde trekkracht bedroeg 3000 kN voor de pijler en 150 kN voor de landhoofden. Om de traagheid bij het in beweging brengen van het gevaarte te overwinnen, werd op het stroomopwaarts gelegen uiteinde van de pijler d.m.v. vijzels een extra drukkracht uitgeoefend. Dankzij de verplaatsingssnelheid van 1 mm/s kon de klus in slechts 13 uur geklaard worden. Gebruik van ‘voorbeklede’ platen bij de renovatie van een gebouw Bij flatgebouwen grijpt men terug naar voorbeklede platen als oplossing voor de renovatie van betonnen gevels die onherstelbare fouten vertonen. In het eerste voorbeeld werd voor de renovatie gebruik gemaakt van platen van 0,75 mm dik, voorgegalvaniseerd en – aan een zijde – bekleed met een pvc-folie van 300 µm. Deze panelen werden bevestigd op in de gevel veran- kerde omega-profielen. In het tweede voorbeeld was het principe hetzelfde, maar werd er een architecturale toets aan toegevoegd door de panelen piramidevormig te vouwen. Ze werden vervolgens bevestigd met roest- vaststalen schroeven op U-profielen, die zelf om de meter verticaal bevestigd waren. Nieuw concept voor hoogbouw In de jaren 1970 ontstond het concept van torenge- bouwen met hangende vloeren. Zo kon de binnen- ruimte vrijgemaakt worden van dragende elementen en kon dit type gebouw gemakkelijker in een stede- lijke omgeving worden opgenomen. Het systeem wordt gekenmerkt door 3 belangrijke elementen. (1) De centrale betonnen kern die de windbelastingen en verticale belastingen opneemt en ze op de fundering overbrengt. (2) De balken bovenaan, waar de hang- staven aan opgehangen zijn, dragen de belastingen over op de kern. En ten slotte (3) de gestandaardiseer- de vloeren, die enerzijds opgehangen worden aan de hangstaven en anderzijds – aan de kant van de kern – op consoles rusten. 1976. Les piles et culées provisoires et défini- tives, sont reliées par des structures supports des pièces de translation de 70 m. Sous le pylône, il s’agit de plaque de 18 mm d’épaisseur, de 70 m de longueur et 3,2 m de largeur. Les glissières des autres piles ( culées) sont plus petites et en acier inox. Les pièces de glissement en PTFE (Polytétrafluoréthylène), serties dans les plaques d’acier ont un très faible coefficient de frotte- ment. Par sécurité, les surface de contact ont été enduites d’un lubrifiant au silicone introduit sous haute pression, en cours d’opération. L’ouvrage sera traîné sur ses 4 glissières à l’aide de 2 tirants en acier. Les efforts à développer s’élevaient à 3000 KN au pylône et 150 KN aux culées. Pour vaincre l’inertie de démarrage, une poussée, produite par des vérins , a été ajoutée, à l’extré- mité amont du pylone. La vitesse d’avancement de 1 mm/s a permis le travail en 13 heures. Utilisation de tôles ‘prérevêtues’, dans le cadre de rénovations d’immeubles Dans le cas d’immeubles à appartements, le recours à des tôles prérevêtue, constitue une solution de rénovation de façades en béton, accusant des défaut irrémédiables. Dans le 1er exemple, la rénovation a été réalisée par des tôles de 0,75 mm , prégal- vanisées et revêtues, sur une face, d’une feuille de PVC de 300 µm. Ces panneaux ont été fixés sur des profilés « Oméga » , ancrés à la facade. Dans le 2ème exemple, le principe était le même mais une touche architecturale a été ajoutée, par pliage des panneaux , en pyramides. Ces éléments étaient fixés par des vis inoxydables sur des profilés en U fixés verticalement, tous les mètres. Nouvelle conception des immeubles de grande hauteur Durant les années 70, est née la conception d’immeubles-tours à planchers suspendus. Cela a permis de libérer l’espace intérieur des éléments porteurs et permis l’insertion plus facile de ce type d’immeuble, dans le milieu urbain Ce système se caractérise par 3 éléments majeurs. Le noyau central, en béton , repre- nant les efforts du vent et des charges et les ramenant vers les fondation. Les poutres , au sommet, supportant les suspentes, ramènent les charges dans le noyau et enfin les planchers, standardisés, fixés aux suspentes et posant sur des consoles, côté noyau. 5

RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MDY=