info-steel-19

tweede leven _seconde vie 24 2008 Les pavillons migrateurs La première exposition universelle à Londres en 1851 concrétise l’idée d’une confrontation internationale festive - qui rassemble commerce, industrie et Beaux-Arts. Ce type de manifestation de prestige, à la fois univers symbolique et terrain d’expériences architecturales, va rythmer la vie des grandes capitales. Ces expositions, d’abord peu éten- dues et centrées autour d’un seul palais, vont devenir de véritables cités éphémères où proli- fèrent les pavillons temporaires, thématiques et nationaux. L’Expo 58 Au XX e siècle, l’exposition universelle de Bruxelles de 1958 marque un tournant important dans la conception de ces évènements. L’un des principaux points étudiés dans son organisation est la possi- bilité de conserver, sur place, une partie des bâti- ments et surtout, de réutiliser ailleurs le maximum de pavillons en les réaffectant à d’autres fonctions. Pour les organisateurs, la démarche est rentable et le bilan bénéficiaire. Pour les participants, les pa- villons représentent des investissements financiers et culturels importants qu’il s’agit de récupérer. Les démolir après six mois semble choquant surtout après les efforts de reconstruction de l’après- guerre. Ce thème du ‘ré-usage’ va voir son aspect écono- mique devenir écologique. Il sera repris, avec plus ou moins de succès, dans le cadre des grandes expositions internationales ultérieures notamment à Montréal,1967 - Osaka,1970 - Séville, 1992 - Hanover, 2000 - Aichi, 2005 et Saragosse, 2008. Migrerende paviljoenen De eerste Wereldtentoonstelling in Londen in 1851 verwezenlijkt het idee van een internatio- nale vreedzame en feestelijke confrontatie tussen handel, industrie en Schone Kunsten. Dit soort prestigemanifestaties - tegelijkertijd symbolische universum en architecturaal proefterrein - gaat het ritme van de grote steden bepalen. Aanvankelijk weinig uitgestrekt en geconcentreerd rond een en- kel paleis, gaan deze tentoonstellingen met loop der jaren uitgroeien tot echte kortstondige sites waar tijdelijke paviljoenen, thematisch en natio- naal, weelderig tieren. Expo 58 De wereldtentoonstelling in Brussel van 1958 mar- keert in de XX e eeuw een belangrijke wijziging in de opzet van deze evenementen. In de organisatie ervan is het hergebruiken van de gebouwen ter plaatse en vooral het maximaal hergebruiken van paviljoenen elders door herbestemming grondig bestudeerd. Voor de organisatoren is deze aanpak rendabel en het eindresultaat winstgevend. Voor de deelnemers vertegenwoordigen de paviljoenen financiële en culturele investeringen, die men wil recupereren. De paviljoenen na zes maanden ‘zo maar afbre- ken’ is ondenkbaar, zeker in het licht van de de naoorlogse heropbouwinspanningen. Het ‘hergebruik’-thema zal zijn economische be- weegredenen zien evolueren in ecologische. Het wordt hernomen, met wisselend succes, in het kader van latere grote internationale tentoonstel- lingen zoals die in Montréal, 1967 - Osaka, 1970 - Sevilla, 1992 - Hannover, 2000 - Aichi, 2005 en Zaragoza, 2008. 1958 Na de Expo, op 19 oktober 1958, startte het demon- teren. Hierboven ziet u het paviljoen van de Elektrische Energie, ontworpen door de architecten J.F. Petit en G. Denayer. Het staalskelet werd gerecupereerd voor de hal ‘Hout Jongeneel’ te Terneuzen (NL), zie rechts. _Après la fin de l’Expo, le 19 octobre 1958, les démon- tages commencent. Ici, celui du pavilion de l’Energie électrique, des architectes J. F. Petit et G. Denayer, dont l’ossature en acier est récupérée dans le hall de ‘Hout Jongeneel’ à Terneuzen (NL) - photo à droite. Tekst_Texte: Paul Guillaume

RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MDY=